Wie de teamfoto’s van Wales door de jaren heen bekijkt, ziet een patroon dat geen patroon wil zijn. Waar andere ploegen strak in twee rijen poseren, lijkt Wales telkens te kiezen voor een opstelling die nergens op lijkt. Soms staan er zeven spelers achterin, dan weer slechts drie. Een enkele speler staat halverwege, alsof hij net te laat aansloot. Het oogt rommelig, maar ook verrassend oprecht.

De oorsprong ligt verder terug dan veel mensen denken. In 1958, vlak voor het duel met Israël, stond de ploeg al onhandig gegroepeerd. Een incident dat destijds nauwelijks betekenis kreeg, maar in de jaren daarna langzaam veranderde in een herkenbaar beeld. Tussen 2002 en 2006 dook dezelfde nonchalante opstelling opnieuw op, alsof een nieuwe generatie de traditie moeiteloos overnam.

Wanneer spelers wordt gevraagd waarom ze zo staan, blijft het antwoord ontwapenend eenvoudig. Sommigen zeggen dat ze geen idee hebben. Anderen geven toe dat ze gewoon niet goed zijn in poseren en er dan maar iets van maken. Wat ooit begon als onhandigheid, werd bijna ongemerkt een ritueel. Niet bedacht of geregisseerd, maar spontaan gegroeid tot een vorm van groepsidentiteit.

Wie langer naar deze foto’s kijkt, ziet meer dan alleen een rommelige formatie. De chaos lijkt te zeggen dat perfectie niet nodig is om een team te zijn. De spelers staan misschien niet symmetrisch, maar ze staan wel samen. Er zit humor in, een zekere lichtheid, misschien zelfs bijgeloof. Het voelt als een moment dat groter wordt naarmate de jaren verstrijken.

Deze elftalfoto’s vertellen vooral iets over de sfeer binnen de groep. Over spelers die zich niet laten sturen door conventies, maar poseren zoals het op dat moment voelt. Ongepolijst en menselijk. En precies daardoor zo veelzeggend.